GE-KAREL VAN DER STERREN...the picture show
 

Verleidelijk verderf in verf

Frivole beklemming bij Gé-Karel van der Sterren

Gé-Karel van der Sterren is een schilder die de figuratie opzoekt. Niet in de (magisch-) realistische stijl, zoals deze wordt beoefend door navolgers van Willink, maar met een geheel eigen beeldtaal en materiaaltechnische benadering. Zijn op het eerste gezicht aantrekkelijke schilderijen blijken vrolijk gepenseelde gruwelen te herbergen, soms directer dan direct, maar meestal is het leed verholen. De trefzekerheid waarmee hij zijn onderwerpen verbeeldt, verraadt een meer dan geoefende hand.

Gé-Karel van der Sterren (1969) mag zich al meesterschilder (MTS-schilderstechniek, Zwolle) noemen nog voor hij de kunstacademie (AKI, Enschede) betreedt. Figuratie laat hij dan ook liever links liggen in zijn academietijd, tot kort voor het afstuderen. Hij zwaait af met een reeks materieschilderijen‚, waarmee hij het begrip stofuitdrukking van een nieuwe betekenis voorziet. De materialiteit van het onderwerp komt terug in de vormgeving van de verf. Touw wordt bijvoorbeeld touwig‚ geschilderd, met dikke verf, rondom het schilderij. Het werden equivalenten, verf werd de vervanger van bijvoorbeeld touw.‚ Deze nieuwe behendigheid neemt hij mee naar zijn latere verhalende voorstellingen, waarin een virtuoze afwisseling van pasteus, vloeiend, olieverf én acrylverf binnen één schilderij is te beleven.

Van der Sterren: Schilderen is al 2.000 jaar gedaan, maar er zijn altijd nieuwe ontwikkelingen. De schilderkunst is niet dood, maar dood getheoretiseerd. Als je het vocabulaire neemt van de vorm / het beeld, dan is dat veel groter dan het gedachten- of ideeënvocabulaire, een woordenboek. Ideeën worden vaak getransformeerd in een nieuwe vorm, maar het zijn in principe dezelfde ideeën. Daarmee is het niet slecht om dat met nieuwe media te vertalen, het is wel een verkeerde instelling om de oude media overboord te gooien. Dat is een gemakzuchtige manier van het denken, ook vaak van critici. Het is een snelle stap die wordt genomen. Voor kunstenaars geldt dat niet zo. Critici hebben vaak geen relatie tot het maken of doen.

In 2001 verscheen Liquid City. Gé-Karel van der Sterren dat een overzicht biedt vanaf 1995.
Het omslag laat aan titelverklaring weinig te wensen over: hier werkt iemand met plasjes verf. De catalogus laat zich hanteren en lezen als een gekartonneerd stripboek. Ook de inhoud verleidt de lezer tot een dergelijke constatering. De 'plaatjes' hebben veel gemeen met striptekeningen van, zeg maar, de schilders onder de striptekenaars. Een punt van overeenkomst, zeker waar het de werken uit de periode 1996-1999 betreft, is het opvallende formaat van zijn schilderijen. Waar een creatief striptekenaar zijn pagina's vult met kaders van ongelijke grootte, geldt dit voor de werken van Van der Sterren evenzeer. Bij deze werken bepaalt de vorm (het formaat) de uitwerking van het beeldend element. De aangepaste vertekeningen van het onderwerp zijn ontleend aan de wide-screenmovies'. Wanneer deze op televisieformaat werden vertoond, werden het een soort comics. Het werd bij elkaar geperst en verwerd tot slapsticks.' Van der Sterren kiest in deze tijd voor vrij extreme formaten, bijvoorbeeld zeer smal. 'De afbeelding wordt dan echt tussen de begrenzingen van het doek geperst.' Hiervoor nam Van der Sterren de computer als intermediair: 'Ik neem een bestaande afbeelding of zelfgemaakte foto. Deze wordt ingescand in de computer en dan aangepast aan de schaal van het schilderij. Op een gegeven moment ging dat uit het hoofd en is de computer niet echt meer nodig.' Deze schilderijen van Van de Sterren doen nog het meest denken aan anamorfosen. Bij dit soort schilderijen, tekeningen of prenten is de voorstelling dusdanig vertekend dat bij 'normale' bestudering geen duidelijk beeld waarneembaar wordt. Pas bij beschouwing vanuit een andere hoek of met behulp van een spiegel(ende koker) ontstaat de figuratie. Eén van de beroemdste voorbeelden is het schilderij De Ambassadeurs van Hans Holbein de Jongere. Een op het eerste gezicht rare vlek in dit schilderij blijkt een doodshoofd te zijn.

Verschuiving

De ABN AMRO Bank bezit meerdere werken van Van der Sterren. Het titelloze werk dat voor Per Saldo is geselecteerd, is een representant van bovengenoemde periode. Verschillende, voor die groep schilderijen, vaste elementen komen hierin naar voren. Van der Sterren geeft in deze schilderijen beeldtaal en materialiteit evenveel ruimte. 'Vorm en idee zijn de twee peilers waarop een schilderij wordt opgebouwd. Je komt al schilderende tot conclusies, kleine ontdekkingen. Die kunnen een belangrijke basis worden voor nieuw werk. Je ontwikkelt vorm door het te doen, maar dat breng je in relatie tot je gedachten. Als je werkt met verf zijn er twee stromingen. Vanuit het doen of denken.' Van der Sterren is in zijn opvatting over het schilderen naar het denken verschoven. Hij 'vertrekt nu meer vanuit de afbeelding. Mijn vocabulaire wordt steeds groter. Ik werk nu steeds meer vanuit het idee, het totale tegenovergestelde aan het materiaal.' Voorheen kon de afbeelding ook ondergeschikter zijn aan 'de autonome benadering van het schilderij als object. Binnen het idee is er nu een preciezere keuze voor bepaalde afbeeldingen.' Hij werkt gerichter, bijvoorbeeld nu in de voorbereiding van een tentoonstelling (Henry Urbach Architecture Gallery, New York). Er moet een duidelijker samenhang aanwezig zijn.

Stofuitdrukking

Hoe langer je naar Zonder Titel kijkt, des te raadselachtiger het wordt. Aan een onzichtbare waslijn hangt een aantal, zo op het oog onsamenhangende groep voorwerpen: een neergestort vliegtuig, een nogal uitgerekte kangoeroe, een tuba en een schooltas. Van der Sterren: 'het idee was een vliegenvanger. De verf is dan de [plak]strook en al het andere zijn de vliegen.' De meer op de achtergrond geplaatste struisvogels zijn ingezet om 'alertheid' te verbeelden. Uit het vliegtuig is verder nog een springtouw geslingerd. Hoewel het schilderij een feest van kleur is – vooral ook door de visuele afsluiting van geboetseerde verf aan de bovenzijde van het doek -beklemt het de beschouwer, zonder dat deze er nu de vinger op kan leggen waarom.
Van der Sterren verwerkt de laatste tijd een vrij monomane thematiek: schuldgevoel in relaties. Het Slachtoffer versus De Dader. Maar ook de Dader als Slachtoffer. 'Mensen worden vaak ook graag gezien als slachtoffer. De paradox die daar in zit, is ook aanwezig in het werk van de ABN AMRO. Enerzijds frivool, anderzijds, als je kijkt naar wat er te zien is, een vrij naargeestige afbeelding. Het is ook sterk geschakeld aan mijzelf. Ik ben vrij achterdochtig ten aanzien van veel dingen, maar toch ook een idealist: vertrouwen hebben en er voor gaan.'
Het idee van de kleefband heeft Van de Sterren op meerdere schilderijen toegepast. 'Vorm en idee smelten samen.' Schilderijen met een vergelijkbare aanpak verbeelden bijvoorbeeld 'vaasjes die zijn uitgevoerd alsof het het vaasje zelf was. Een in klei gemodelleerd vaasje, heb ik gemodelleerd in verf. En ook de constructie van het schilderij is zo opgebouwd, zoals je het vaasje zou zien. Als je het voor je hebt staan, kun je zien dat het oortje over de zijkant ligt. Op de gemodelleerde verf schilder ik bijvoorbeeld met Delftsblauwe verf.'

Voor elk voorwerp past hij een andere verfbehandeling toe. De glanzende schaduwen van de tuba in Zonder Titel zijn vloeiender dan de streken die model geven aan de kangoeroe. 'Een diepere betekenis van het schilderij is open gedefinieerd. De schildering zelf is óók het werk, moet ook overdrachtelijk zijn. Het gevoel dat er van uitstraalt, is één van de belangrijkste overdragers. Het is een gevoel van beklemming.'
Een serie van vier schilderijen die Van der Sterren vrijwel heeft voltooid en die hij (ten dele) in New York wil tonen, roepen niet alleen een gevoel van onbehagen op bij de beschouwer, maar tevens weerstand. Bij drie van de vier staat steeds een gevild dier centraal, dood of nog maar net levend: een wegrennende gans, een ontzield hert en een hond. Op het vierde schilderij knabbelt een konijn gemoedelijk aan een Duitse helm uit de Tweede Wereldoorlog. De hond staart je (mede door het verlies van oogleden) met holle ogen aan. Om de spiermassa nog eens te benadrukken, hebben hond en gans nog hier en daar een plukje haar of veren. Een ander werk gaat in 'luguberheid' nog een stapje verder. Een jonge man zit schuldbewust gebogen naast een schaars 'gekleed' huidloos meisje. Al wat van haar uiterlijk resteert, is een opvallend badpak. De vergelijking met de plastinaten (in kunststof opgezette mensen) van kunstenaar/wetenschapper‚ Gunther von Hagens dringt zich op. En inderdaad blijkt Van der Sterren geïnspireerd door deze wel erg ver doorgeschoten anatoom, die de mens postuum verheft tot kunstwerk. Van der Sterren heeft inspiratiebronnen van uiteenlopende aard. Om zijn ideeën vorm te geven, beschikt hij over series multomappen met afbeeldingen.

Complementaire media

Gé-Karel van der Sterren werkt louter met verf en doek. Dat klinkt ouderwets, maar is het niet. Hoewel je hier en daar in details misschien verbanden zou kunnen leggen met werk van andere schilders – Koen Vermeule komt dan nog het dichtst in de buurt, maar zijn taferelen zijn bepaald vreedzamer , zijn de doeken van Van der Sterren zo eigen dat je ze er altijd uitpikt. Niet alleen de onderwerpskeuze ligt daaraan ten grondslag, maar ook de manier waarop ze tot stand komen. Van der Sterren maakt nooit schetsen op papier, een medium waar hij weinig mee heeft. Hij schildert, zowel met olie als acrylverf en alleen op doek. Van der Sterren probeert soms wel bepaalde passages eerst uit met krijt, maar altijd rechtstreeks op het doek. Overschilderingen zijn hem een doorn in het oog: 'ik heb er een bloedhekel aan als je dat ziet. Als je gaat schilderen, moet het eigenlijk in één keer goed zijn.'
Olie en acryl laten zich niet mengen en zijn maar op één manier na elkaar te gebruiken: eerst acryl en eventueel daarna olie. 'Zodra ik met olie heb gewerkt, houdt het acrylverhaal op.' Hij kan niet van te voren exact aangeven of iets in olie of acryl moet. 'Soms is iets niet sterk genoeg; bijvoorbeeld een schaduwpartij in acryl. Die wordt dan opgewerkt in olie.' Van der Sterren maakt dankbaar gebruik van de 'verschillen in karakter tussen deze twee media, en ook binnen één verfsoort. Het kan dan gaan om kleur, maar ook transparantie. Over het algemeen is olie de finishing touch. Acryl heeft iets mattigs en accenten kun je het beste leggen met olie [vergelijk weer met het vangen van stofuitdrukking in verf].' De spierbundels in de 'gevilde-beesten-serie' bijvoorbeeld zijn alleen met acryl geschilderd, waar de (restjes) vacht glanzend in olie zijn opgebouwd. De vacht vormt dan ook schildertechnisch een huid. Met deze beide verftypen kan Van der Sterren alle kanten op. Met olieverf, vrijwel zonder medium, is hij in staat om te 'kleien', met acryl kan hij werken in dunne transparante plasjes. Zeer sterk verdund acryl druipt wanneer je zou schilderen op een rechtopstaand doek. Van der Sterren wil dergelijke druipsporen niet terugzien. Hiertoe heeft hij een constructie bedacht om horizontaal te werken. Hij heeft een karretje gemaakt van een lange vrij smalle plank met wat wieltjes, stevig genoeg om ook de grootste formaten te kunnen torsen. De verf droogt liggend op.
Voor een – bij wijze van uitzondering locatiegebonden – opdracht voor een trappenhuis van Streekziekenhuis Het Spittaal in Zutphen was zijn atelier eigenlijk te klein. Hij moest liefst 23,5 strekkende meter schilderen. De oplossing was om het in panelen te verdelen. Recht overeind zetten kon in het atelier ook al niet, maar 'ik schilder al bijna tien jaar op de grond, dus daar ontwikkel je wel een oog voor.' Steeds konden maximaal twee stukken worden uitgelegd op de vloer om de overgangen te bestuderen. Het eindresultaat openbaarde zich pas aan hem na plaatsing op locatie.

Hij vernist zijn schilderijen (meestal) niet: je kunt schilderijen pas vernissen als ze een jaar gedroogd zijn en ik verkoop ze 'nat'. Vernissen is meer voor de eigenaar. Sommige dingen vernis ik wel, maar ik gebruik geen spuitvernis. Het vervelende is, dat je het glansverschil ermee weghaalt. Bij dit soort schilderijen zou een matte vernis gebruikt moeten worden.

Voor- en nazorg

De schilderijen van Van der Sterren ogen kwetsbaar. Ze zijn niet ingelijst (hij schildert over de rand heen) en de verschillende verftoepassingen maken zijn werk gevoelig voor spanning- en stootschade. Toch zorgt hij voor goede condities vooraf. Hij maakt gebruik van aluminium spanramen en RVS-spijkertjes, en alles wordt in bakken en kisten getransporteerd. Gedegen advies geeft hij zijn klanten niet mee. Ik ben geen verfadviseur. 'Bij acryl is het zo dat je er voorzichtig mee moet zijn. Er is eigenlijk heel weinig over bekend. Mechanisch is het heel sterk. Ik adviseer om het niet in sterk licht als de zon te hangen. Maar ik verwacht ook wel iets van de verzamelaar.'

Van der Sterren heeft een ambivalente houding ten opzichte van het moment van voltooiing, het loslaten van een werk. Wanneer hij op een tentoonstelling na een aantal jaren een werk terug zou zien, wordt het oppassen, hij zou het wel eens kunnen updaten, bijwerken, verbeteren. 'Je moet me dan niet te lang alleen laten. Ik vind niet dat ik het mag, maar ik doe het wel. Als het werk aan mij in bruikleen is gegeven, is het een andere zaak, want dan is het een vertrouwenskwestie. Maar bij een onpersoonlijke instantie '... Nou nee ik zou het toch niet zo snel doen. Ik zou het wel aan de eigenaar voorleggen.'
Van de Sterren blijft bij zijn werk betrokken, ook na de verkoop van een werk. Hij verwacht te worden geconsulteerd bij een eventueel voorkomende schade. Of een schade visueel ongedaan gemaakt moet worden, hangt er maar van af. 'Als het [de opgetreden schade] een toevoegende waarde krijgt, is het prima. Maar het is aan mij om dat te beoordelen. Als iemand eigenaar is, heeft hij ook wel drommels goed door wat de essentie van het werk is. Als die aangetast wordt … Als er schade is en de eigenaar wil geen (artistieke) verbetering, dan zal er een restaurator aan te pas moeten komen.'
Op vragen tot op welk niveau van beschadiging (zoutzuur, verbranding) hij zijn werk nog als representatief voor zijn bedoelingen beschouwt, is hij duidelijk: 'Zelfs in de meest gekwetste staat moet het bewaard blijven. Een schilderij wordt toch nooit weggegooid!? Wanneer zie je nou een schilderij langs de weg staan?'

 

Frank van der Ploeg, "Verleidelijk verderf in verf", KM-magazine,najaar 2002